Dialectwerkplan 'Pluus'



e wies böltje pluus
sjteet in ’t jraas
e kink plukt ’t aaf
en hilt ’t böltje
vuur d’r mónk
‘t bloast
’t pluus drieft oezeree
óp de lóf van ’t kink
bis ’t oes-jebloaze
rèst in de eëd
’t nieëks vrugjoar
waast in ’t jraas
ing jeël blom
’t kink waat
bis de blom
oeswaast
‘t pluus waat
óp de lóf
van ’t kink

‘Mijn opa gaat mij ook dialect-leren-lezen. Weet je wat hij mij geleerd heeft? Doa koam inne man van koel, deë hauw ing sjwatse moel. Hiervoor moest ik hard lachen. Sjun wa? Vind je ook niet?'
‘Ja, dat is zeker sjun. Opa kan zich dat nog goed herinneren. Dat heeft hij, denk ik van zijn opa geleerd. Toen was hij zo groot als jij nu.’
‘Ken jij dat ook?’
‘Ja, een beetje nog.’
‘Als ik het ken, dan zal ik het je leren.’
‘Sjun kink en dan moet je me ook eens een verhaal van jou vertellen.’
‘Dat ken ik niet.’
‘Joawaal, zo zijn opa’s ook begonnen. Alleen het hoeft niet te rijmen, niet iets om te lachen. Heel eenvoudig, ’t hoeft alleen van jou te zijn. Misschien een verhaal dat je schrijft in een boek om af te sluiten.’

Kinderboekenweek

In de kinderboekenweek gaat het om verhalen lezen, vertellen en schrijven in de taal die vaak geleerd wordt. De eigen taal, het dialect heeft hierin geen plaats. Het is niet meer dan een gelegenheidstaal. Terwijl het dialect de belevingstaal bij uitstek is en de waarde heeft om een verhaal een plaats te geven in iemands leven. Het dialect op te nemen in het programma van de kinderboekenweek is een meerwaarde voor de leesbeleving.

In de bibliotheek van Kerkrade is jaarlijks rond de kinderboekenweek een gelegenheid voor de middengroepen van de basisscholen de bibliotheek te bezoeken. Er worden activiteiten (kringgesprek, voorlezen, speurtocht, puzzel oplossen, schrijven, tekenen) ontwikkeld rond het thema van de kinderboekenweek. Een medewerker van de bibliotheek leidt de groep in een entourage van het thema door het programma. De scholen moeten zich van te voren aanmelden, zodat er een tijdsplanning gemaakt kan worden. Per groep is er anderhalf uur ter beschikking.

Dit jaar is het thema van de kinderboekenweek ‘magie’. De activiteiten zullen wonderlijk zijn. Toverspreuken bedenken, fantasierijke verhalen vertellen, hele-gekke-waarin-alles-kan-gedichten schrijven, eigen wereld tekenen. Dit alles wordt op een grote woordenwand geplakt of verstopt in de voegen, losse stenen. Aan het slot van de boekenweek kunnen de kinderen hun werk voordragen of laten zien bij een speciale gelegenheid. Hier kan het dialectprogramma starten. Dialectschrijvers helpen de kinderen bij het vertalen van hun verhalen en gedichten. De voordracht kan zo ook in het dialect gebeuren.

De woordenwand krijgt in de bibliotheek een vaste plaats. Het jaar rond vinden hier meerdere activiteiten plaats.

Sinterklaas.

Het verhaal van Lonneke en Ponneke wordt voorgelezen. Het verhaal heeft als onderwerp ‘pesten’ geplaatst in de context van Sinterklaas. De twee kinderen worden gepest omdat de alternatieve levenswijze van hun ouders niet strookt met de belangen van de andere ouders. Er worden geen oplossingen aangedragen, maar pesten wordt benoemd door Sinterklaas en andere volwassenen. De kinderen, ook Lonneke en Ponneke leren een lied over kinderen in de wereld die geen schoen hebben om op te zetten. Samen zetten ze hun schoenen op voor die kinderen.

In het verhaal heb ik zowel standaardtaal- als dialectpassages geschreven.
De deelnemers maken een schoen van papier en schrijven daarin hun eigen bevindingen op m.b.t. het verhaal. Ze leren het lied ‘hoefiezer’. Het kan tweestemmig gezongen worden met eenvoudige muziekbegeleiding. De schoenen worden op de wand geplakt. Op uitstekende stenen of schoorstenen staat een collectie sinterklaasboeken. Misschien komt Sint en Piet ook even kijken.
Deze activiteit o.l.v. een plaatselijke acteur, zanger kan meerdere woensdagmiddagen duren.

hoefiezer

vuur de kinger óp de welt
vroag iech an d’r tsinterkloas
e paar sjong um aa tse doeë
vuur de kinger óp de welt
vroag iech an d’r sjwatse piet
um doa printe in tse doeë

in de tsiedónk sjtong e bild
van e kriesjend hongerkink
in d’r drek óp bloese vus
um d’r mónk ‘ne vleiekrink
alle lü va jónk bis aod
zoeëjet lieët diech doch nit kaod

tsinterkloas zie wiese peëd
woeëd e hoefiezer ins kwiet
dat loog bij ós óppen sjtroas
nit jevónge durch d’r Piet
doe laat iech ’t bij d’r sjong
en doa dizze wunsj bij dong



Kerstmis

Aan de woordenwand hangen lantaarns. Als ze geopend worden gaat in de lantaarn een lichtje branden en klinkt een kerstlied (principe van kerstkaarten met melodietjes). In iedere lantaarn zit een verhaal of gedicht, dat de kinderen in zoveel mogelijk verschillende talen op een woensdagmiddag schrijven. Op de uitstekende stenen staat nu een collectie kerstboeken.

Carnaval

De kinderen leren het lied ‘sjun dat vier ós versjtunt’. Het lied heb ik geschreven, omdat carnaval een feest is voor iedereen. Dus ook voor kinderen, waarvan de familie uit een ander taalgebied komt.

sjun dat vier ós versjtunt
mit wöad die ós danse dunt
d’r weg tsezame junt
sjun dat vier ós versjtunt


óp ‘t Belsj doa kalt me Belsj
in Eng’land zeët me air
en vier hant hei ós wöad
doch wat sjnapt de janse eëd
kiek iech noa diech en laach
da witste iech han diech jeer

baklaf is lekker zus
majmon e loestieg deer
die wöad zint vuur ós raar
ee dink is jaar nit vreëm
kiek iech noa diech en laach
da witste iech han diech jeer



De kinderen beschrijven feesten en gebruiken in andere streken, landen. Ze maken hierbij gebruik van naslagwerken of eigen ervaring. Samen knippen en plakken ze een grote clown, waarop de teksten geschreven worden (recht, schuin, ondersteboven). De clown hangen ze op de woordenwand. Op de uitstekende stenen staat een collectie carnavalsboeken. (of overeenkomstige feesten). Bij de afsluiting lezen de kinderen de teksten voor. Ze krijgen een button met de opschrift ‘sjun dat vier ós versjtunt’.

Voorjaar

Naar een idee van Gabriele Gellings werken de kinderen in een workshop gedichten schrijven. Ieder kind krijgt een pakje blaadjes. Hierop maken ze drie woordvelden

- je lievelingsdier
- iets beschrijven van een bepaalde afmeting (met de handen aangeven)
- het mooiste woord

De blaadjes met de woordvelden gaan aan de kant en ze schrijven op een leeg vel papier een gedicht over wat spontaan op dat moment in jezelf opkomt. Het hoeft niet te rijmen, als het maar ‘ranja’ is.
Ranja is aanmaaklimonade. Als je het water eruit haalt blijft de pure ranja over. Zo moet je dat ook met gedichten doen. Iets schrijven en de woorden die eigenlijk overbodig zijn doorstrepen. Wat overblijft zijn de woorden die nodig zijn voor het gedicht.
De gedichten worden aan afbeeldingen van pluis gehangen. Vanuit de wand kunnen ze verder vliegen, zodat er weer nieuwe gedichten uit groeien. Met behulp van dialectschrijvers worden gedichten vertaald. De kinderen maken een keuze voor de dialectvoordrachtwedstrijd. In een aparte bijeenkomst wordt de kunst van declameren geoefend. Op de uitstekende stenen staat een collectie kindergedichtenboeken.

Declamatiewedstrijd

De verhalen en gedichten hangen aan ballonnen die door de bibliotheek zweven. De bezoekers kunnen de werken van de kinderen lezen. De uitslag van de wedstrijd wordt aan een grote pluis, gemaakt door een kunstenaar op de woordenwand gehangen. Het woord ‘pluus’ komt in losse letters op de wand. Zo heet voortaan de wand.
Het volgende jaar kan volgens hetzelfde model gewerkt worden. Natuurlijk moeten er variaties gemaakt worden. Ook zijn andere thema’s denkbaar. Een redactieteam kan ieder jaar een nieuw programma samenstellen. Belangrijk is wel de deskundigheid van dit team en andere medewerkers. Ze moeten kennis hebben van de levensontwikkeling van kinderen.

Taal ontluikt in een kind als een bloem.
De klanken zijn het zaad dat drijft op de adem.
Ze vinden een bed van woorden
om te rusten in een verhaal.

Wim Heijmans, Kirchroa 2005