AFSCHEID VAN HET ONDERWIJS
(Mijn afscheidsspeech op donderdag 23 juli 2009)

Leef lü

Gisteren ging ik door het raam naar huis. Net zoals het ooit begon, op de Blijde Boodschapschool. Het was toen de tijd van Annie MG. Schmidt. De kleinburgerlijkheid werd aan de kaak gesteld. Niet meer platgetrapte paden bewandelen, maar een eigen weg banen. ‘Vandaag gaan we door het raam,’ zei ik. De kinderen in de klas straalden. Ze roken een avontuur. Het kon een hoofdstuk zijn uit Guus Kuijer’s boeken. Trouwens een verademing deze schrijver. Hij inspireerde mij. Zijn beschouwend werk ‘Het geminachte kind’, verdient een plaats in de boekenkast van leerkrachten.
Herman van Veen stapte in zijn kinderserie ‘Herman en de vijf’ iedere aflevering door een schilderij. Hij speelde zo het spel van het tijdloze. Een aflevering ging hij door een raam. Een grote woestijn binnen. Hij ontmoette er kinderen uit een andere cultuur. Hij danste met hen woordloos op klanken. Communicatie heeft niet veel woorden nodig. De kinderen lachten. Toen hij terugkwam nam hij hun herinnering mee in zandkorrels. Een schoen vol. Hij schudde ze uit over de vloer. Een oneindig strand in zijn kamer. Een houvast, een veilig gevoel. Niet beredeneerd, maar gevoeld en begrepen. Het kon allemaal. De jaren 80 waren ver weg. Het management gloorde nog niet aan de hemel.
Op de televisie, zag ik eens een onderwijzeres in een Afrikaans land. Onder een grote boom zaten zeker honderd kinderen. Zonder pennen, boeken, schriften leerden de kinderen lezen en schrijven. Ze schreven met een stokje in het zand. En ze zongen. Zo gelukkig waren zij. Gelukkig met zo weinig en o zo veel. Ze speelden het spel van het onderwijs. Het gaat niet om de knikkers, maar om de kleuren. Veel kleuren heb ik in die jaren gezien. Dit is mijn geluk.
Ik groeide op in een gezin waar de padvinderij een plaats innam. Waar het cabaret tussen de schuifdeuren een feest was. Ik had een moeder, die zong. In voor- en tegenspoed. Ze koos voor haar kinderen en niet voor een mogelijke zangcarrière. Mijn vader had een grote afkeer van alles wat met militarisme te maken had. Het pacifisme werd me zo met de paplepel ingegeven. Ik ben een paar jaar na de oorlog geboren. De littekens waren er nog. Kogelgaten in de muren. Op de speelplaats van de jongensschool hadden nog kanonnen gestaan.
Als kind speelde ik graag schooltje. Ik wist het zeker, ik wilde schoolmeester worden hoe dan ook. Mijn tienertijd was in de jaren zestig. Ludiek en vol van engagement. Welzijn van meer waarde dan welvaart. Ik werd onderwijzer en kwam op de Blijde Boodschapschool. Die school ademde de tijdgeest in een ongebreidelde creativiteit. Levensecht en duidelijk naar elkaar toe. Je maakte het werk van je voorganger af en bereidde het van je opvolger voor. We waren continu in gesprek. Voor school, na school, eindeloze speeltijden en privé. Voor leerlingenbesprekingen waren geen systemen nodig. Hoogstens een kladje. We waren er voor elkaar en daarom zijn ze er nu nog.
Met Carla woonde ik in een huis in de Erpostraat, waar een hippiesfeer hing. Kinderen kwamen er na school spelen. Later kregen we zelf kinderen. Lieke en Sanne werden geboren. Iedere dag een geschenk. Bij ós hingt e kleuntje an de vinster en danst in de zon.
Ik leerde van het leven. Leerde van Harrie, het spel van harmonie en disharmonie. Leerde te houden van een kerk met een menselijk gezicht. Een kerk zonder kansel van wetten, maar met een uitgestoken hand.
Na de afbraak van het gebouw in de Geurtsstraat kwam ik in de container. Eigenlijk een enclave. Je kon er door het raam gaan. We droomden van een nieuwe school. De Oostenrijkse schilder en architect Hundertwasser zou een school ontwerpen met veldbloemen op het dak. Daarentegen kregen wij een parkeergarage. Een pedagoog zei nog niet zo lang geleden tegen mij. Het belangrijkste wat een leerkracht moet kennen, is houden van kinderen. Daarom zaai de veldbloemen van het dak in de harten van de kinderen.
Op de hoofdakte had ik een herexamen voor Nederlands, dialect lag me blijkbaar toen al beter. Maar een subliem resultaat met pedagogiek. Enkele klasgenoten uit die tijd gingen pedagogiek studeren in Amsterdam, Nijmegen. Ik zag ze in de vakanties, Ze vertelden schitterende verhalen en dat net in de jaren 60-70. Maar op de Blijde Boodschapschool hadden we een projectgroep, Sjersjee. Ik wilde niet met ze ruilen. Ik ben in het Rolduckerveld gebleven met heel mijn hart.
Laatst, op oudejaarsdag, midden op de dag werd Lei Albert begraven. Bouwpastoor van de Blijde Boodschapkerk. De kerk waarin het altaar een ontmoetingsplaats was, met een fascinerend lichtschouwspel door een bijbels raam. Lei was voorzitter van het schoolbestuur. Hij heeft mij in 1969 benoemd. Praktisch 40 jaar later werd hij begraven op de scheiding van jaren. In een kerk die dreigt te worden afgebroken. Die eigenlijk al afgebroken is door die geestelijken die van het bijbelverhaal dogma’s en wetten maken. Dag Lei, je kende mijn naam en wist waarvoor ik stond.
Dit jaar was voor mij de laatste eerste communie. Boven op de kerktrappen stond een stoel voor me klaar. Ik zong samen met de eerste communicanten om me heen bij gitaarmuziek een optimistisch lied. Wat een afscheidscadeau voor een schoolmeester. Geschonken door lieve mensen.
Nog effe. Wie döks han iech dat jehoeëd. Wa Peter. De jonge van d’r balie. D’r moeziekkaliesje balie. D’r Wiel mit de jiettaar. D’r Hub mit d’r monneka. En d’r Peter huit de moas. Dank dat uur vuur miech doa woat. Jemindlieg woat uur ’t mörjens d’r ieëtsjte jrós en went iech noa heem jong d’r letste.
Jos. Vier kanne ós al jans lang. Oeëts zose vier an d’rzelfde dusj in d’r èszaal óp de kossjoeël bij de breur. Joare sjpieëder zoge vier ós werm. Noen jidderinne an zienne eje dusj. Vier kroge ing fusie durch d’r haos jeduit, woa vier nit um jevroagd hauwe. En jaaroes nit de maneer woa-óp. Mar vier hant óp ós eje kraf, oane hölp va duur sjpetsiejaliste, ós liere respektere. Jister jong iech durch de vinster. Hü junt vier durch dezelfde duur.
Absjied van De Veldblomsjoeël. Boxmeer is natuurlieg bij miech blieve hange. Vuural de vrundsjaf die iech doe vólt. En is doa nit mieë uvver tse zage? Nit nüedieg. In de oavendzon kanne wólke dun weëde. Absjied nim iech hü bij inne kloare himmel. Vier maache jet jemuutliejes d’rva. Wieër vier iech ’t fes mit ’t Carla, Lieke, Martijn. Sanne, Harrie in d’r september. Mit ’t Zwitserleëve jeveul van Movare noa de Toscane.
’t Team wil iech zage. Iech bin durch de janse sjoeël kómme en han welkom jevóld. Mar iech mós óch zage, inne eje groep, doa likt toch mie hats. Doa weëd de hits van d’r daag jevóld. Doa weëd jekrèsje en jelaachd. Doa is ’t leëve leëvensweëd. De letste tsiet hoeët iech dökser, vier zient diech toch nog wal ins. Iech meen. Auw beum jeëve vöal sjatte. Jong beum hant vöal lit nüedieg um tse wase. Doarum verplants iech miech. Wat iech hingerlos, zunt bleer. D’r herfswink zal ze üch mit engelevlüejel bringe. Los ’t üch jód joa. Iech jon, inne sjrit wieër wie de horizon.
Dank.



de rees waad
iech jon
mit d’r fiets
de jiettaar óp d’r ruk
in mieng tèsj
nim iech mit
e vroagtseeche
ing troan
kloar wasser
frisje loeët
e werm nès
óp mieng sjouwer
ing doef van vrid
i mieng mutsj
mieng jedanke an diech

rees waad
nog effe
iech kom

iech jon
doe bliets
bij miech