weekverhaal week 52

Naalden

Vlokjes sneeuw vallen. Ze kleuren de vakantie wit. De kinderen trekken sporen met hun sleeën. Jessica, Ron, Lesley, Kevin, Joyce, Rob. Ze zijn er allemaal. Hun lachen hoor je al van ver. ‘Kijk,’ Joyce staat aan de voet van het bergje. Ze houdt het touw van haar slee vast.
‘Kijk, daar is de meester.’ Ze wijst naar de vijver een eind verderop. Guus staat aan de kant. Hij maakt foto's. Mariet schaatst over de bevroren vijver.
‘Mees­ter!’ de kinderen sleeën naar beneden.
‘Meester!’ nu rennen ze door de sneeuw. De sleeën dansen achter hen aan. Guus draait zich om. Hij maakt snel een foto van de hollende kinderen.
‘Lang niet meer gezien,’ hij geeft ze allemaal een hand.
‘Dit is geen hand maar een handschoen,’ zegt Ron.
‘Ja, ook de vingers hebben een jas aan,’ lacht Guus.
'Vingers hebben een jas aan,' zegt Lesley hem na. 'Het lijkt wel iets uit het verhaal van de boom.'
Rob trekt Guus aan  de mouw. 'Meester, dat weet u niet. We hebben bij de boom een verhaal verteld.'
'Welk verhaal,' vraagt Guus.
'Het verhaal heet nest. Het is een geboorteverhaal. Joyce is Lief en is de moeder. Ron is Al en is het kindje. Lesley is Leen en is de vader.'
Guus klapt in zijn handen. 'Wat leuk. En wat is Rob?'
'Ik ben een vogel.' Guus lacht. 'Een vogel? Zie je ze3 vliegen?'
Rob spreidt zijn armen en springt tegen Guus aan. 'Ja, en ik vlieg tegen je op.'  
Nu komt ook Mariet erbij. Ze houdt Joyce bij haar hand vast. Joyce glijdt op haar schoenen mee.
‘Dag Joyce, heb je geen schaatsen,’ vraagt Guus.
‘Nee, ook geen slee.’
‘Je mag mijn slee hebben,’ Jessica geeft haar het touw van de slee.
‘Dan ga ik achterop,’ zegt Guus.
Samen rennen ze de berg op. En daar gaan ze. De andere kinderen achter hen aan. Ze gillen van pret. Na een paar keer sleeën zegt Guus: ‘Nu ga ik weer naar Mariet.’
‘Wij gaan mee,’ roept Jessica.
De kinderen lopen weer achter Guus aan. Hij trekt de slee. Joyce zit er nog op. Mariet staat nu aan de kant. ‘Kijk,’ ze wijst naar het ijs. Drie vissen zijn vastgevroren in het ijs. Enkele belletjes lucht er omheen.
‘Dat zijn diepvries vissen,’ lacht Lesley.
‘Ik krijg honger,’ zegt Rob.
‘Dan vang maar vlokjes sneeuw.’ Guus wijst naar de lucht. Hij steekt zijn tong uit.
‘Niet te veel, anders is er geen sneeuw meer om te sleeën.’ De kinderen doen hem na.
‘Mijn buik is nog altijd niet vol,’ Rob wijst naar zijn buik. ‘Ik weet wel raad,’ Mariet kijkt ze geheimzinnig aan.
‘Ik trek mijn schaat­sen uit en dan gaan jullie mee.’
Guus loopt voorop. ‘Ik weet een weg waar nog nooit iemand geweest is.’
‘Nooit?’
‘Nooit, kijk maar.’ Ze kruipen onder een prikkeldraad door. Voor hen ligt een weiland dat onder een witte deken slaapt. De voeten van Guus zakken diep weg in de sneeuw. ‘Voorzichtig, maak de wei niet wakker.’
De kinderen zetten hun voeten neer in de stappen van Guus.
‘Het is maar goed dat Guus grote voeten heeft,’ joelt Ron.
Als ze aan de overkant zijn blijven ze even staan.
‘Nu is er iemand geweest. Dus geen nooit meer, maar ooit was hier iemand.’
‘Ik snap het, meester,’ zegt Lesley wijs.
Door het weiland lopen lijnen van de sleeën en rondjes van de voeten. Ze lopen verder. Naar het huis van Mariet en Guus. Bij de buren ligt een kerstboom in de sneeuw. Naast de boom is het wit van de sneeuw groen gekleurd door dennennaalden.
‘Wij gaan een sneeuwman maken.’ Guus loopt door het paadje naast het huis.
‘Maar ik heb honger,’ roept Rob.
Mariet legt een hand op zijn muts. ‘Ik zal mijn best doen, Rob.’  
Samen rollen ze in de tuin van Guus grote bollen. Uit zijn schuurtje haalt Guus een bezem. Mariet brengt een oude hoed en een wortel voor de neus. In de sneeuw op het paadje zoekt Ron stenen voor de ogen, de mond en knopen voor de buik. De sneeuw­man is klaar. De kinde­ren dansen samen met Guus rond de pop. Maar wat is dat. Het puntje van de wortel is weg.
‘Wie heeft dat gedaan?’ vraagt Guus.
Rob slikt: ‘Ik heb honger.’
Daar moeten ze hard om lachen. Mariet staat achter het raam. Binnen wacht de chocomel en koek. Met rode wangen eten ze de tafel leeg. Buiten tikt wat regen tegen de ruiten.
‘Nu gaat de sneeuw weg,’ zucht Joyce.
‘Er blijft altijd sneeuw over en die wacht op nieuwe,’ zegt Guus zacht.
Voordat het donker wordt gaan de kinderen naar huis. De kerst­boom ligt in de natte sneeuw. De naalden liggen ernaast. Ze wachten op een nieuwe kerstboom.