weekverhaal week 40

Kwast

Een meneer verft de deur van de klas. ‘Wie bent u?’ vraagt Guus.
‘Ik ben de vader van Jenny.’
‘Jenny?’ ‘
Ja, Jenny uit groep 3.’
De kinderen komen de gang binnen. ‘Dit is een vader uit groep 3,’ zegt Guus. ‘De vader van Jenny.’
De vader rolt met een rolletje over de deur. Rode strepen komen op de deur. Guus mag ook eens rollen. Hij gaat een paar keer op en neer.
‘Wie wil ook zo'n kleur?’ Hij houdt het rolletje in de lucht. ‘Ik, ik!’ Vingers wijzen in de lucht.
‘Ik wil de meester verven.’ Dat is de stem van Lesley.
‘Dan wordt Joyce de kwast,’ lacht Guus. Hij pakt het hoofd van Joyce vast. Joyce stribbelt tegen.
‘Nee jij wordt de kwast,’ schreeuwt ze.
‘Wat een rare kwast’, zegt Jessica.
‘Ik?’ Guus kijkt verbaasd. ‘Goed, ik ben de kwast en jullie de verf. Kom maar achter de kwast aan.’ De kinderen rollen over de grond de klas binnen.
‘En nu gaat iedereen op zijn plaats drogen. Vandaag krijgen jullie nieuwe kleuren. Plussommen kleuren, minsommen kleuren, woorden kleu­ren.’
De kwast zwaait met de armen in de lucht heen en weer.
‘Wij zijn nog niet droog,’ zegt Rob.
‘Alle­maal blazen,’ en Guus begint te blazen. De kinderen blazen nog harder.
‘En nu blazen wij de rekenspullen op de banken. Kijk ik schilder een som op het bord. Nu mogen jullie deze som in het schrift schilderen.’
Jessica zwaait met haar armen in de lucht. ‘Ik ben aan het verven.’
‘Zo gaat dat niet.’ Guus wijst naar de deur. ‘Deu­ren  worden gerold. Sommen moeten precies in hok­jes. En dat lukt nooit met zwaaiende armen.’
Het wordt stil in de klas. De vader verft weer de deur. Er worden heel wat sommen gekleurd. De fouten worden opnieuw geverfd. Opeens knijpt Guus zijn neus dicht. ‘Het stinkt.’
De vader fluistert: ‘Ik ben klaar.’
Guus zwaait naar hem: ‘Wij ook.’
Op de gang is veel geroezemoes. Vaders en moeders met rolletjes en kwasten zijn druk in de weer. De deur kan niet dicht. Die is nog nat. 'Dan ga ik naar het raam. Een  nieuw verhaal van de boom.'

Stralen kriebelen op het hoofd van Lief. Met een hand pakt Lief de stralen vast.
‘Ga weg, stralen. Mijn haren vallen dadelijk af.’
‘Laat ons los,' roepen de stralen, 'dan kunnen we terug naar de zon.’
Lief laat de stralen los. Een straal kriebelt nog een keer op het hoofd van Lief. Een haar valt op de grond.
‘Zie je nu wat er gebeurt,’ schreeuwt Lief.
De straal springt snel achter de andere stralen aan. Het haar is in een plas water gevallen.
‘Ik kan niet zwemmen,’ jammert het haar.
‘We helpen je,’ zeggen drie druppels.
Ze tillen het haar omhoog. Lief kan het haar zo uit het water halen. De drie druppels vallen terug in het water.
‘Lief, ik wil weer op je hoofd.’
‘Zal ik je onder mijn neus plakken, dan heb ik een snor.’
‘Nee, ik wil niet onder je neus. Ik wil op je hoofd.’
‘Dan moet ik je vastmaken aan de andere haren. Anders val je weer in het water.’
‘Hoe doe je dat?’
‘Een knoop. Ik maak je met een knoop vast aan een ander haar.’
Met beide handen draait Lief zo lang het haar op het hoofd rond tot het vastzit.
Leen komt aanlopen.
‘Wat heb je met je haren gedaan,’ vraagt Leen.
‘Ik heb draaiharen.’
‘O, wat leuk. Ik wil ook draaiharen.’
‘Kom maar hier, Leen.’
Lief kriebelt over het hoofd van Leen. Maar er valt geen haar uit.
‘Het lukt niet,’ zegt Lief.
‘Ik vind het leuk,’ lacht Leen.
‘Wat vind je leuk?’
‘Dat jij mij over het hoofd aait.’
Lief kriebelt nog eens over het hoofd van Leen.
‘Dan heb je geen draaiharen. Dan heb je aaiharen.’
Leen lacht nog harder.
‘Morgen wil ik ook aaiharen. En morgen na morgen ook. En morgen na morgen na morgen.’
Lief loopt verder.
‘Waar ga je naar toe, Lief?’
‘Ik ga naar morgen.’
‘Naar morgen? Dan wacht ik daar op jou,’ zegt Leen.
‘Tot morgen.’
‘Tot morgen.’

‘Weet je wat we nu doen,’ Guus kijkt geheimzinnig. ‘Weet je wat we nu gaan doen,’ hij wacht even. ‘Wij gaan een plan maken. Een plan voor een feest. Een verffeest voor de mama's en papa's.’
De kinderen roepen door elkaar: ‘Cola, limonade, chips.’
‘Zo wordt dat niks,’ brult Guus. ‘Ik ben de baas.’ Hij gaat naar de gang en komt terug met zijn armen vol rollen behang. De bovenste houdt hij vast met zijn kin. Dit valt niet mee. Midden in de klas vluch­ten de rollen weg. Guus staat met de armen in de lucht. Enkele kinde­ren rapen de rollen op en ze beginnen ermee te schermen.
‘Stop!’ De harde stem van Guus klinkt boos. ‘Met kunstwerken wordt niet gevoch­ten. Schuif de bankjes aan de kant, dan hebben we meer plaats.’
Het behang wordt uitgerold. Op de hoeken zetten ze stoeltjes neer. Zo blijft het papier fijn glad. Rob wil een stoeltje optillen.
‘Rob laat dat,’ zegt Guus streng. ‘Als je dat doet zet ik je met je achterste in een verfbakje.’
Rob aarzelt even, maar dan pakt hij een penseel. In de klas is het nu een groot kleuren­feest. Als ze klaar zijn gaan ze zitten. Hè, hè, even uitrus­ten. Ook Guus gaat zitten. Maar op zijn stoel staat een verf­bakje. Even blijft hij zitten. Dan staat hij langzaam op en pakt een stuk papier. Dit drukt hij tegen zijn achter­ste. Als hij het omhoog houdt zien de kinderen gekeurde rib­beltjes. Wat een kunstwerk.
‘De billen van de meester,’ lacht Rob.
‘Nu moet ik naar huis,’ zucht Guus, ‘voor een schone broek. Smake­lijk eten, tot morgen.’ De kinderen lachen en gaan ook naar huis.
Op de dag van het feest hangen de gekleurde rollen tegen de muur. En in het midden, in een mooi wit lijst­je de geribbelde billen van de meester. Eronder staat geschreven: een rare kwast.