Publikatie met als thema dialektlithurgie in tijdschrift EN TOCH, jaargang 30, no. 3, september 2009

 

Moddersjproach

 

Liridona rent over de stoep. Op de hoek van de straat wacht Shilova, haar vriendinnetje. Samen gaan ze naar school. Dit doen ze bijna iedere schooldag. Beiden komen ze uit Kosovo. Ze zijn gevlucht voor de oorlog. Shilova woont al heel wat jaren in Nederland. Liridona pas een jaar. Maar ze spreekt al behoorlijk Nederlands. De twee meisjes vinden het spannend om Nederlands tegen elkaar te praten.
‘Nederlandse woorden uit jullie monden klinken leuk,’ zegt de meester op school.  Vanmorgen komt Shilova alleen naar school.
‘Meester er is iets ergs gebeurd met Liridona. Gisteravond kwam de politie hun huis binnen. Ze hebben de vader meegenomen. Liridona huilde.’
‘Waar is Liridona nu?’ vraagt de meester.
‘Weet ik niet. Bij haar thuis waren de gordijnen dicht.’
’s Middags komt Liridona naar school. Ze is helemaal van streek. Uit haar mond klinken geen Nederlandse woorden. Ze spreekt haar moedertaal. Shilova legt uit wat ze vertelt. De vader zit in de gevangenis. Ze worden het land uitgezet. Ze zijn illegaal hier. Liridona gaat terug naar Kosovo. De Nerderlandse woorden laat ze achter. Ze reist naar de oorsprong van haar bestaan. Hoe bedreigt dat ook is. Haar moedertaal biedt geborgenheid. Waarschijnlijk haar enige zekerheid.
In mijn kindertijd was de taal van de kerk Latijn. Verschillende misgebeden en liederen kende ik feilloos. Hoewel ik er niet veel van begreep. In mijn missaal stonden twee kolommen tekst. Links Nederlands en rechts Latijn. Het Latijn vond ik spannend door het ongewisse. Zoals veel wat met de kerk te maken had. Ik relateerde het met feesten en daarin vond ik de zin. Later wilde ik meer begrijpen. De opgang van het Nederlands in de liturgie vond ik een verademing. En zeker als er priesters waren die een stap zette in de richting van het dialect. De liturgie werd een feest op zich. Er werden dialectmissen geschreven. Vaak in het kader van het carnaval. Maar ook liederen voor de kerst. In Kerkrade is een veel gevraagd lied bij eerste communies het lied ‘inne sjunne daag’. Het Sint Maarten verhaal wordt ieder jaar met Nederlandse en Kerkraadse passages verteld. Er zijn kerkkoren die in hun repertoire dialectliederen hebben voor de gewone eucharistievieringen. Steeds vaker worden bij huwelijk en doopsel dialectteksten voorgedragen. In crematoria is een afscheidswoord in de moedertaal een cocon van troost.
De kracht van het dialect is de oorsprong. Het is met de paplepel in gegeven. Sterker nog het is moedermelk. De klanken omhullen, koesteren. De woorden zijn tekens van de diepste gevoelens. Wellen op uit de bron van de ziel.
De kinderen op mijn school zingen het lied ‘sjun dat vier ós versjtunt’. Verstaan in de zin van begrijpen en in de zin van acceptatie. In de coupletten is zelfs Turks en Kosovaars verwerkt. Liridona zong lachend het Kerkraadse lied. Uit haar mond werd een nieuw geluid geboren. Kerkraadse woorden met een Kosovaarse tongval.
Hartverwarmend. Communio.
Onbegrensd land. Welkom Liridona.
‘Sjun dat vier ós versjtunt’.
Zing de kerkdeuren open.    

 

Wim Heijmans 2009