LEVENSVREUGDE
(een publicatie bij het zilveren onderwijsjubileum)

Levensvreugde is een essentiele zaak, zo niet het enige wezenlijke in ons leven. Het is de voedingsbodem voor ons doen en laten. Hierin wordt de inspiratie gevonden om gestalte te geven aan onze wereld. Hoe vaag ook het beeld van ons bestaan mag zijn, de kontouren bepalen wijzelf. Onze kreativiteit laat ons door de mistvlaag heenschieten. "Reiziger een weg is er niet al gaande wordt de weg gebaand". Het gaat om het onder­weg zijn, blijf niet stilstaan, wees geen zoutzuil. (hoogstens een praatpaal)

Het evoluerende karakter van ons leven zijn wij ons maar minimaal bewust, maar wij weten wel dat geen twee dingen identiek zijn. Vandaar ons verlangen naar harmonie en de pijn van mislukken?

Er bestaat geen absolute wettigmatigheid voor optimaal mens-zijn. Wel het absolute recht om in welke fase van het leven dan ook volwaardig mens te zijn. Recht op een eigen identiteit te hebben. Je thuis voelen in je eigen huid, niet vluchten in schijnhoudingen en voldoen aan pragmatisch idea­len.

Strukturen die bedacht worden, moeten steeds kritisch bezien worden. Ze mogen alleen bestaansrecht hebben, als ze een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het individu. Anders zijn ze doel opzich en mogen ze niet meer zijn dan systemen om iets glad te laten verlopen. Meer waarde hebben ze niet en moeten snel verdwijnen als ze overbodig zijn.

Binnen de struktuur van het onderwijs geldt het ontdekken van het goede in ieder kind en voor dit eigene zoveel mogelijk ruimte te scheppen. De aangewezen persoon hiervoor is de leerkracht die vele uren samen met de kinderen een ruimte deelt. Hij/zij is het die aan een sfeer van zich thuisvoelen moet werken, die moet leren van de minste van de groep te houden. Een prettige verstandhouding tussen kinderen en leer­kracht is een belangrijke schakel in het leerproces. Er ont­staat een wisselwerking die stimulerend werkt naar beide kanten. Een leerkracht die vecht voor zijn kinderen werkt motiverend, spoort aan, helpt over teleurstellingen heen.

Is er geen sprake van een redelijke wisselwerking zal de man/vrouw voor de klas eerst bij zichzelf te rade moeten gaan.

Waar schort 't aan bij een te weinig aan positieve uitstra­ling? Te hoge eisen? Prestatie? Niet voldoende flexibel? Eigen waarde? Ontbreekt de wil om er iets zonnigs van te maken? Schouderklop van een kollega? Is er spiscialistische hulp nodig bij een kind met een totaal ander gedragspatroon?

Het zijn kleine dingen die bepalend kunnen zijn voor een vriendschappelijke sfeer: aanspreken in dialekt, stoeien voor een gymles, voetbalplaatjes ruilen, grapjes. En laat merken, dat je die dingen belangrijk vindt, dat je gelooft in de kreatieve momenten van de dag. Der Mensch ist nur Mensch da wo er spielt. (Schiller). Impressie is expressie (Kwant).

Dit besef degradeert toetsen, foutenanalyses, kursussen, orthoteken richting prullenbak. En als ze een bedreiging vormen voor een kind dat straalt, omdat 't voor het eerst gelukt is een staartdeling foutloos te maken of een opdracht samen met een klasgenoot zonder ruzie op te lossen, zullen ze er ook in moeten verdwijnen.

De leerkracht die zich samen met de kinderen verheugt als een gesteld doel bereikt is, kent de problemen van zijn kinderen.

En die zijn algemeen van aard. Een kind heeft geen ou/au of ei/ij probleem, maar er is verschil in tempo in het leerproces van klank naar teken. Of het staartdeelprobleem bestaat niet, wel zijn er individuele verschillen in het vertalen van hoeveelheden in cijfersymbolen. Het kennen van deze algemene problemen is voor de leerkracht voldoende. Zijn energie moet zich vooral richten op het tillen van de kinderen over de frustraties door tempoverschillen of het gemis aan vertaalver­mogen heen. De keuze van geschikte methodieken zullen een belangrijke steun zijn: geplande momenten voor individuele begeleiding en verrijkingsstof, eenvoudige analyses en onder­steunend werk, centrale plaats voor eigen milieu en dienover­eenkomstige bagage, het proeven van tijd en plaats, het gevoel van onderdeel zijn van een groter geheel, evaluatie moet stimulerend en motiverend zijn.

Voor kinderen die veel energie nodig hebben om de noodzakelij­ke leerstof te beheersen, kunnen aktiviteiten ontwikkeld worden, die verlichtend en ondersteunend werken bij de afwer­king van het leerprogramma. De relatie met de reguliere vakken is beslist niet noodzakelijk. De aktiviteiten zijn voorwaarde-scheppend en geen einddoel. Zo wordt bijv. rekenen goochelen en taal het land van koning woord. Een kind dat moeite heeft met spellingsregels zou naast allerlei hulpprogramma's best wel eens een stimulans krijgen door ritmische bewegingen.

De hulp van deskundigen (mensen die research hebben gedaan op dit gebied of over materiaal beschikken) is onontbeerlijk. Bovendien hoeven we het wiel niet uit te vinden.

Kinderen die lachen, huilen, aaien, slaan, knuffelen enz. zijn onderweg.

Kinderen die dansen, springen, zingen, kleur en vorm geven, enz. zijn onderweg. Leerkrachten die dit zien lopen met hen mee. Dit is onderwijs niet meer en niet minder.

Ieder moet zijn plaats kennen en het besef hebben, dat hij het werk van zijn/haar kollega afmaakt en de voorwaarde kreërt voor de volgende. Een gezond teamwork komt jezelf en zeker de kinderen ten goede. Dring je hulp nooit op, maar schenk ze als iemand een beroep op je doet. En wat de kinderen betreft: laat ze niet naar je pijpen dansen en vang ze niet in de tonen van je populariteit. Natuurlijk mag je trots zijn en moet je straffen, als het goede daardoor maar meer ruimte krijgt.

Wim Heijmans febr. 1994