meester ik weet het niet,
maar ik vind het wel leuk

 

(een onderwijsprojekt voor de basisscholen)

 

In deze werkvorm krijgen dialectverhalen een levendige plaats. De verhalen worden afwisselend voorgelezen in de standaardtaal en in het dialect. Er is eveneens ruimte voor de verhalen die door de kinderen van buitenlandse ouders in hun eigen taal verteld worden. Klanken komen tot leven. 

 

 

De verhalen uit de bundel, meester ik weet het niet, maar ik vind het wel leuk, worden aan het begin van iedere schoolweek verteld in een hoek van de gang. Aan de muur hangt een wit prikbord met een gele lijst. Hierop is door een oudleerling in drie lettertypes (handschrift, western, sier) geschreven: het land van koning woord. Ze koos de kleuren rood, blauw, groen. Op een klein podium ervoor staat een grote rieten stoel, opgeknapt met gele verf. Aan het plafond hangt een baldakijn van kleur­rijke doeken. De leestroon, zoals we dat plekje noemen wordt belicht door enkele eenvoudige spotjes. Kunstwerkjes, tekenin­gen en schilderingen van de kinderen, feestelijk verpakt in kartonnen lijsten hangen aan de zijkanten. Op de vloer liggen voor de troon kussens. Ter verduidelijking voor voorbijgangers hangt aan een zijkant van het baldakijn in sierletters geschreven mededeling.

Welkom in het land van koning woord. Koning woord en koningin goede zin vinden het leuk dat jullie op bezoek komen. Onze inwoners zijn allemaal letters. Zij wonen op lijnen. 's Nachts slapen zij in bedden van komma's. Overdag maken ze woorden. Als er feest is dansen de woorden door verhalen. Ons land heeft maar een regel: alles wat je zegt, ben jezelf.

De leestroon is de plaats bij uitstek, waar de leerlingen hun eigen verhaal kunnen presenteren. Bij het gebruik van een taalmethode met veel aan­dacht voor het eigen gesproken en geschreven woord zoals taalkabaal zijn er veel momenten die stof leveren voor een voordracht. Dit werkt motiverend en heeft invloed op een verzorgde inhoud. De individuele ver­schillen zijn natuurlijk groot, maar op termijn voelt iedere leer­ling zich thuis op de troon.

Toneelstukjes, kringgesprekken, begroetingen, afscheid, feest­jes, liedjes zingen, dansen het kan er allemaal in het land van koning woord.

De meeste materi­a­len die gebruikt werden voor de bouw van de leestroon in het land van koning woord waren waardeloos of goedkoop. Het enige wat eigenlijk geld kostte zijn de spotjes. Maar door een aanbieding bleef dit beperkt tot enkele tientjes.

Hoe uitgebreid de leestroon gerealiseerd kan worden, wordt bepaald door de ruimte. In principe kan dit ook in het groepslokaal.

Wat van nature klank heeft, is het schrijven van liedjes. Het spel van rijm en ritme kan in principe heel eenvoudig zijn. Gitaarbegeleiding hierbij is zeer geschikt. Enkele akkoorden aanslaan is sneller geleerd dan voor menigeen het verplichte geworstel met de blokfluit. Bovendien zit in een simpel akkoord veel meer klank dan de afzonderlijk tonen van een blokfluit.

Voor mij persoonlijk geldt, dat de gedrevenheid het meest essentiële uitgangspunt is voor het onderwijsproces. Een gedrevenheid die mij vatbaar maakt voor alles wat buiten mij gebeurt. Zo hebben de boeken van Guus Kuyer bij mij een voedingsbodem gevonden om van het werk met kinderen een eindeloos avontuur te maken. De filosofie dat ieder individu waarden in zich draagt heeft van mij een ontdekkingsreiziger gemaakt in het land van het eigene en steeds meer deuren geopend naar het leven om mij heen en zeker dat van de kinderen. Mijn verhalen kunnen een aanzet zijn om velen te stimuleren te werken aan beleving, die leidt tot natuurlijke prestaties. En het hoofd te buigen aan het streven om het leven in de groep in te blikken tot een uniform gerecht met als eenheidsworst de leerkracht. Zo kan zijn of haar stem van het kindersprookje een levensecht verhaal maken.

In de taal keert een kind zijn binnenste buiten. Het is voor zijn verdere leven van onschatbare waarde dat hij ermee kan communiceren. Taalonderwijs moet dus geen drempels opwerpen, moet het kind niet remmen in zijn expressie. Daar is juist het vertellen van verhalen van eminent belang.

Taal wordt geboren uit klank, komend uit het diepste van de mens: het gevoel. Die klanken worden ook neergelegd op papier, getekend. Ze worden gevan­gen in taalwetmatigheden. Ze worden daar zelfs in vertekend. Dat is een belemme­ring van onze meest oorspronkelijke expressie.

Een te grote aandacht voor de vorm gaat ten koste van de inhoud. Dat een aantal afspraken de taal als communicatiemiddel ten goede komen, is duidelijk. Maar deze regels mogen nooit te hoge drempels zijn, anders gaat dit ten koste van de individuele taalbeleving. De motivatie om te komen tot een beter taalbegrip moet gevonden worden in de oorsprong, de emotie van het individu. Laat de vorm groeien in het licht van de inhoud. Voor de lesgever betekent dit dat er veel aandacht moet zijn voor de klank van de woorden. Klankvorming wordt verkregen door het vertellen van verhalen. De verhalen die ontstaan in de emotie van de leerkracht zijn het meest geschikt. Zij ademen de sfeer van de groep. Bovendien zijn ze een reflectie op hetgeen wat in de groep gebeurt en vormen ze een voedingsbodem voor wat nog komen gaat. Op deze wijze ontstaat een wisselwerking tussen leerkracht en leerlingen. De schildering van de groepssituatie in de fantasie van de leerkracht lokt reacties uit van de leerlingen. Wat weer stof is voor een nieuwe bezinning.

Deze werkvorm schenkt een schat aan informatie over

  • iedere leerling individueel (de mate van geboeid-zijn, instemming of afkeur)
  • aandachtscurven (tijdstip en lengte van de vertellingen)
  • de keuze van personen (namen uit de groep of andere groepen, fictieve namen of een combinatie, karakters)
  • de keuze van situaties (voor de handliggende of net niet) - vertellen of voorlezen (aandacht voor de toon)
  • de plaats (een aparte vertelhoek)
  • evaluatie (nood­zakelijk of niet, de verhalen voor zichzelf laten spreken, aanstippen als het moment zich voor­doet)
  • geschiktheid van de verhalen (gebeurtenissen binnen de groep, buiten de groep, een combinatie, de betrok­kenheid, mate van aandacht, lengte, woord- en beeldkeuze)
  • correcties van vertelde verhalen (toetsing beleving)
  • functie van prenten (groepsformaat, illustraties op bladgrootte)
  • eigen taalgebruik (leerkracht, leerlingen)
  • wijze van taalaanpassing leerkracht aan de kinderen c.q. ouders.

Deze werkwijze mag voor de leerkracht geen hoge drempel vormen. Bestaande verhalen kunnen best een model zijn voor het eigen vertellin­gen. Gaandeweg zullen de impressies steeds meer een eigen expres­sievorm krijgen. Uit ervaring weet ik, dat er een natuurlijke sfeer ontstaat: acceptatie van de ups en downs, gevoel voor de creatieve momenten van de dag, oog voor individuele verschillen (zeker voor de zogenaamde minste), grote betrokkenheid, teleurstellingen overwinnen, genieten van bereikte doelen, relativering van conflictsituaties (schelden wordt mopperen, vechten wordt stoeien, uitdagen wordt aandachtvragen).